Jaren geleden zag ik het stuk Missie van David van Reybrouck. In het stuk vertelt een oude missiepater aan een Vlaams zaaltje over zijn ervaringen in Congo. Een oudere religieus, een witte pater, op ‘congé’ in zijn thuisland. Als toeschouwer ben je onderdeel van dat Vlaamse zaaltje en luister je naar zijn soms indrukwekkende, soms vermakelijke en ook kleine verhalen. Maar dan begint hij te vertellen over het geweld van de genocide van de jaren ’90. De vreselijke dingen die hij gezien heeft. ‘Wij hebben gezien hoe het donker werd overdag,’ zegt hij. Onvoorstelbaar geweld, allemaal gezien. De cholera die uitbrak. ‘Ge moet niet bang zijn van bang te zijn. Ge zijt het toch.’ Je ziet zijn ontreddering. De verwarring waarin het hem bracht. De vraag waar God is temidden van het onvoorstelbare geweld.
En dan zegt hij, in de epiloog tegen God: ‘Gij met al uw liefde.. Maar weent dan toch!’ ‘Ik smeek het U: schenk ons toch tenminste uw snikken.’ En dan: ‘waar zijn de lange uithalen waarmee de goden plegen te huilen?’
Die zin kwam deze week bij me op toen ik het nieuws las. Zoveel pijnlijke afschuwelijke berichten. Misschien was ik in voorbereiding op deze dienst gespitst op nare berichten. Maar wat was er een hoop ellende op het nieuws: de radeloosheid in Idlib – vandaag herdenken Syriërs ook hier in Nederland het begin van de vreedzame revolutie negen jaar geleden. vluchtelingen die worden uitgekleed en opgejaagd aan de Griekse grens. Kinderen die roepen: ‘help mij!’, aan de andere kant van het prikkeldraad. Apocalyptisch is het, zeggen hulpverleners. En nu ook nog corona, ook daar in de vluchtelingenkampen. Hulpverleners die zich terugtrekken.
En dan: zoveel verschrikkingen halen het nieuws niet eens.
Hoe doe je het allemaal recht? ‘Open ons hart en maak het zo wijd als de wereld’, bidden we hier wel eens in de ontroerende woorden van Niek Schuman. Is uw hart zo groot? Je moet wel God zelf zijn om die allemaal te kunnen horen zonder overspoeld te worden.
Ik wil het niet hebben over de vraag waar de goden zijn in dit alles, maar wel: als wij de handen, de voeten, de stembanden, de kelen en de strottenhoofden van de goden zijn: waar zijn onze lange uithalen? Die mis ik nog het meest. De mijne, de onze, de uwe. Hoewel ik ook wel snap dat we niet in permanente staat van vertwijfeling kunnen leven. Sterker: dat dat niet van ons gevraagd wordt.
Wat me trof in de brief die een aantal Syriërs schreven in NRC deze maand, was dat ze zich ook zo verlegen voelden met de vraag van hun achtergebleven landgenoten: worden er dan tenminste gesprekken gevoerd over ons? En dat ze moesten zeggen: nauwelijks. ‘Onze stilte, onverschilligheid en nietsdoen hebben gruwelijke nieuwe niveaus bereikt’, schrijven ze.
Waar zijn de lange uithalen waarmee de goden plegen te huilen?
In het stuk volgt op de wanhopige uitroep of aanklacht een tropische stortregen. Misschien als verbeelding van de oorverdovende stilte van boven, misschien zijn het de tranen van de goden die naar beneden kletteren. Een ontlading in ieder geval. Ik had het deze week graag gehoord, als reactie op al dat verpletterende nieuws. Zodat het niet stil blijft.
Het verhaal van Elia is haast een spiegelbeeld van dat verhaal. God is daar niet in de herrie, maar op een heel onnadrukkelijke manier. Bijna alsof ze er niet is, een vorm van aanwezigheid die vraagt om concentratie, om zoeken. Ook tot Elia’s verbazing, verbijstering misschien, is God niet in herrie en geweld.
Het is niet zo vanzelfsprekend om de stem van de Levende te kunnen onderscheiden.
Ik ga ervan uit dat de stem van God te horen is in menselijke stemmen. De zachte, de onhoorbare stemmen. Dat God, zoals we wel eens zeggen, de stem is van de stemlozen.
Hoewel de Indiase activiste en schrijfster Arundhati Roy schreef: er zijn geen mensen zonder stem, enkel stemmen die we liever niet horen. Daar heeft ze denk ik gelijk in. Er zijn enkel dichtgesnoerde monden, mensen voor wie we doof zijn, mensen die we liever niet horen.
Luisteren is een gerichte activiteit. Het is niet zomaar je laten overspoelen door alles wat er te horen is. Je oren filteren, je hersenen framen, je hart, je ziel, alles doet mee. Eerst degenen voor wie we doof zijn. Sommige dingen ben je niet in staat te horen. Neem bijvoorbeeld het Corona-virus. Veel mensen waren niet bezorgd, vonden het overdreven, ik ook. Het is gewoon een griep. Maar mensen met een zwakke gezondheid, een auto-immuunziekte, oude mensen: voor hen is het een ander verhaal.
Dingen waar je zelf niet mee te maken hebt, zijn lastiger op te pikken. Hoe nodig het is onze samenleving ruimte te maken voor transgender mensen. Moeilijk te zien als je zelf cis-gender bent. Of hoe pijnlijk en schadelijk Islamofobie is, als je zelf bijvoorbeeld geen hoofddoek draagt. Hoe het is om depressief te zijn, als je het niet uit je eigen leven kent. Ook: hoe het is om je huis niet te kunnen verlaten, bijvoorbeeld vanwege ziekte of angsten – nu proeven we een beetje hoe dat is.
Het is een belangrijke vaardigheid: kunnen luisteren naar de duisternis van een ander waarvan jezelf geen vermoeden had. Durven afdalen naar waar die ander zich bevindt. Zonder dat je veel kunt doen, anders dan zitten en luisteren. Eerst maar eens het duister erkennen.
Het gaat niet om het minutieus volgen van het laatste nieuws. Van alles op de hoogte te zijn. Wel om de bereidheid werkelijk te horen. De pijn van de ander deel te laten zijn van jouw eigen werkelijkheid. De moed om te begrijpen waar de pijn zit, het onrecht, de krenking, de eenzaamheid. Ja, dat vraagt vaak moed: een stap buiten je eigen veilige kaders.
Wat Corona ook duidelijk maakt, is hoe verbonden we zijn. Dat geldt niet alleen voor virussen en hoe makkelijk die onverdraagbaar zijn in een geglobaliseerde wereld, maar voor alle aspecten van ons mens-zijn. Ook van onze pijn, van onze duisternis. Het is de basisregel van de bevrijdingstheologie: zolang jij niet werkelijk bevrijd bent, ben ik het ook niet. Mijn menszijn verbindt mij met jou pijn.
In veel van onze levens is het nu stiller dan gewoonlijk. Het is een stilte die onheilspellend kan aanvoelen. Een stilte die als het ware is gevuld met het gedonder van angst: wat gaat er gebeuren? Ben ik in gevaar, of mijn geliefden? Met het gedonder van telkens nieuwe berichtgeving.
Ik hoop dat in de leegheid ook een andere stilte kan ontstaan. Een waarin we elkaar nader kunnen komen, ook als dat fysiek niet mogelijk is. Waarin zachte stemmen hoorbaar worden. Een waarin we ons gedeelde menszijn voelen, de noodzaak om ons te verbinden met mensen in Idlib, in vluchtelingenkampen, met de buurman die niet zelf boodschappen kan doen, met een vriend wie de stilte zwaar valt.
Zeker, nood werpt ons terug op onszelf. Kan ons in onze angst aanzetten tot egoisme. Het is fijn om af te geven op hamsteraars, maar de reflex is niet gek, zeker niet als je de zorg hebt voor kwetsbare mensen. De angst van de hamsteraar zit in ons allemaal, denk ik. Kunnen we op anderen terugvallen in tijden van nood? Wie is er dan voor me?
Maar iets anders kan ook: dat we stilgezet worden, door elkaar geschud worden, en dan misschien ook tot onze eigen verbazing moed vinden, compassie, creativiteit. Dat we in de diepte van onze eigen angst ook de angst van de ander herkennen. Ook dat dragen we allemaal in ons mee, en ook dat kunnen we in elkaar aansteken en aanmoedigen – net als de reflex om te hamsteren. We zijn kwetsbaar en verbonden, afhankelijk van elkaar en ons vermogen tot compassie, en dat is nu meer dan anders voelbaar.
Dat we durven neer te dalen in elkaar duisternis. Dat we meer mens worden door te delen in elkaar menszijn, inclusief pijn. Moge dat zo zijn.
(Toespraak gehouden in de Dominicus Amsterdam op 15 maart in de serie ‘Hoor je mij?’)