Roeping

Er is een uitspraak uit het stuk Missie van David van Reybrouck: roeping is als een echo die steeds sterker wordt. Vormende ervaringen groeien mee met je ontwikkeling. Vandaag weet je dingen die je gister nog niet wist. Toen is er iets gebeurd dat me heeft veranderd. Sindsdien ben ik niet meer dezelfde en wat het is dat daar veranderde, daarvan wordt ik me steeds sterker bewust, als een echo die steeds sterker wordt. 

Roeping ervaar ik rondom de woorden mystiek, verzet, hoop. Bij het doorvoelen van religieus zijn tot in je wortels. Dat alles wat je bent en ervaart daarmee te maken heeft. En dat het je oproept verder te gaan. Te exploreren waar je angsten liggen en je moed. Waar 

Het was 2005 en ik was naar Jeruzalem gegaan om teksten uit Jeremia te lezen met Palestijnen en joodse Israeliërs. Dat was misschien niet eens een heel slecht idee, maar op een heel andere manier dan ik op dat moment kon overzien. Wat er zou gebeuren ontsteeg me, het ontsteeg wie ik op dat moment was en gaat nog steeds als een roepstem voor me uit. 

Dat kwam door Palestijnse vrouwen, die afwachtend waren, kritisch over mijn plannen, ten op zichte van mijn onwetendheid. Ze wilde weten waar ik stond, terwijl ik toch eerder dacht dat ik daar was om onderzoek te doen naar wat zij vonden. 

En na een middag gebogen over deze Jeremia tekst met die vrouwen, ik stond in Oost Jeruzalem bij een hegje, het was nog net winter en dan is het daar koud, maar ik voelde me opeens gelukkig. Of anders nog dan gelukkig

Ik heb daarover wel eens geschreven dat ik me toen en daar realiseerde dat ik een religieus mens ben. Er viel intellectuele ballast weg. Toen ik net theologie studeerde, leek het alsof mijn gelovigheid stukje bij beetje wegsijpelde. Er klopte niets van: van het leven, en van de Bijbel niet. Dat was een droevig gevoel van verlies. Tegelijkertijd was het erg nodig, die grondige verwarring, en had het al iets van bevrijding in zich. Omdat de jas van die keurige en iets te kloppende protestantse theologie me nooit helemaal paste.

Die Palestijnse vrouwen  waren verontwaardigd, vanwege zo’n bijbeltekst als deze in Jeremia waar God wel een handelaar in onroerend goed lijkt, ten koste van hen. Verdrietig waren ze ook: was God dan niet hun God? Ze vochten met de traditie, braken ’m aan stukken, en stonden er ook weer uit op. Veranderd, en met tranen nog in hun ogen. 

Dorothee Sölle zei dat het grootste gevaar is dat we onszelf enkel zien als ‘toeschouwers’. Dat we naar de wereld kijken zoals we naar de tv kijken nooit achterover leunen: we kijken ernaar, we zijn er geen onderdeel van. Ik herken dat gevaar, of zelfs die verleiding. Wij kijken alleen maar, we hoeven er zelf niets mee. We hoeven niet te kijken naar onze eigen verantwoordelijkheid, naar hoe we deel uitmaken van de wereld. Die Palestijnse vrouwen haalden me uit dat toeschouwerschap. 

Ik moet deze dagen veel aan Sölle denken. ‘We kunnen ons de luxe niet veroorloven te leven zonder hoop’, zei ze. Verzet komt denk ik zelden voort uit optimisme. Het is niet ‘o, dat fixen we wel even’. Eerder komt het voort uit uit diepe betrokkenheid, uit enorme eerlijkheid en uit liefde. De hoop van verzet grenst aan wanhoop. 

We komen niet in de kerk voor een zondags onsje heil. We komen om te groeien in menselijkheid. Om te oefenen in delen, en ook in ontvangen, in danken en ook in bidden. Al die dingen zeggen iets over de wereld waarvan we onderdeel zijn. Over betrokkenheid. We komen dus zeker ook om onszelf te herinneren aan zoiets als roeping, ons verlangen naar een zinvol leven, om te genezen van cynisme, moedeloosheid. Om de hoop levend te houden. 

Henri Nouwen schrijft ergens: je moet bereid zijn onverschrokken te leven, met je eenzaamheid, met je nog niet voltooide menswording, en te vertrouwen dat er mensen op je weg komen die je laten zien wie je naar waarheid bent. Ik wens ons allemaal dat soort mensen op ons pad. Meer nog: ik wens dat we dat voor elkaar kunnen zijn in gemeenschappen als deze.