Vrijheid en verbinding

‘Hoe kan ik mijn vrijheid dragen, hoe draagt zij mij? Hoe maak ik mijn vrijheid vrij, zonder dat we uit elkaar gaan?’ , dicht de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish, die schreef in de context van het bezette Palestina. Wie het leest, vraagt zich af wie vrijer is, de dichter, of de bezetter.

Vrijheid klinkt heel aanlokkelijk. We willen allemaal vrij zijn. Alleen: wat is vrijheid eigenlijk? Wanneer ben je vrij? Pas als je je ergens aan verbindt, geloof ik. En dat is een paradox. Vrijheid is zo simpel niet, en Darwish weet dat. Hij stelt vrijheid voor als een mens van vlees en bloed, met wie hij een relatie heeft.

Vrijheid krijgt betekenis als je het invult. Dat je bewegingsvrijheid hebt, betekent nog niet dat je inderdaad ook beweegt. Het zegt nog niets over of je danst, en hoe je dat doet. Of je geniet van de bewegingen die je lichaam maken kan. We zijn vrij om onze mening te uiten, en hechten daar aan. Maar die vrijheid zegt nog niets over welke meningen we dan uiten, en hoe we daarin omgaan met anderen.

Het tegengestelde van vrijheid is gek genoeg dus niet gebonden zijn, maar eerder gebrek aan mogelijkheden om je leven vorm te geven. Dat betekent dat je wel keuzes moet maken om vrijheid gestalte te geven. Vrijheid heeft daarom juist wel te maken met verbinding. Met gemeenschap dus. Vrijheid is mogelijk waar mensen er in slagen het samen uit te houden, in vrije verbondenheid.

Hoe komt het dan dat samen een gemeenschap vormen best moeilijk is? Minstens zo sterk als onze drang naar delen, mededeelzaamheid, en naar samen, is die naar veiligheid. Het woord crisis dat tegenwoordig overal opduikt helpt niet. Het maakt ons beducht en oppassend, eerder stram, geneigd de luikjes te sluiten en een muur op te trekken, zodat we vast veilig zijn, in plaats van de weg van de overgave.

Het lijkt er op dat we in Europa onze vrijheidsdrang steeds meer laten sturen door angst. Vrijheid wordt verbonden aan veiligheid. Dat is een enge combinatie. In naam van onze vrijheid sluiten we anderen buiten. Tegelijk zijn we gek genoeg omwille van die angst wel bereid onze vrijheden op te geven. Ondertussen gebeurt dat inderdaad: de overheid begluurt ons, in naam van onze veiligheid.

Dan zijn we in Babel. De toren van Babel staat voor angst, die zich vertaalt in eindeloos bouwen aan zekerheid en veiligheid. Veiligheid is de illusie dat het goed komt als we ons verschansen in een burcht van gelijkgestemden.

Ik stel me zo voor dat de auteur van het verhaal om zich heen keek, onbegrip en verdeeldheid zag, geitreiter en geruzie, passieve agressie verpakt als liefde, en dacht: het zou toch allemaal beter gaan als iedereen wat meer hetzelfde was. Hij ging er eens voor zitten en stelde zich voor dat het, inderdaad, ooit, eens, vroeger toen alles nog goed was en de jeugd nog opstond in de bus, anders was. En wel zo, dat iedereen dezelfde taal sprak. Een visioen van een mens die verschillen tussen mensen als dreiging voelt. Gek is het niet, want inderdaad: zou het niet beter gaan als alle neuzen dezelfde kant op staan?

Als iedereen hetzelfde denkt, voelt, reageert. Dus exit alles wat afwijkt. Ja, dat is heel eng. En toch, is het niet vaak zo in relaties, in vriendschappen dat we ons vooral begrepen willen voelen, niet raar, niet afwijkend, maar veilig, hetzelfde? Zodat we onze al te afwijkende oprispingen maar binnen houden. Er moet dus wel wat gebeuren voor wij tot overgave komen. Niet omdat we het niet zouden willen, denk ik, want ieder voor zich is niet leuk, maar eenzaam. De dingen gaan stromen als je deelt. Als je durft. Je openstelt.

Die toren staat voor een zoektocht naar absolute veiligheid, bouwen tot je onkwetsbaar bent. Tot in de hemel. Een onkwetsbaar machtsblok. Dat evengoed angstig van zich af bijt, daar kun je van op aan. Mahmoud Darwish kan er ons over vertellen: in Israël is ‘security’ de nationale mantra, in naam waarvan Palestijnen opgesloten worden, achter muren, in gevangenissen, tot vijand verklaard. Diezelfde mantra van veiligheid klinkt ook steeds vaker in Europa.

Het is streven dat de menselijke maat uit het oog verliest, zoiets als de droom van oneindige economische groei, of van een supermacht die zo sterk is, dat oorlog verder onnodig is- behalve de oorlogen die ze zelf begint. Als je een stapje terug doet en het eens rustig overziet, snap je dat die toren ons niet gaat brengen wat we werkelijk willen. De toren maakt ons tot slaven, die zich afvragen of de toren niet toch nog wat hoger moet, zodat we echt veilig zijn.

God steekt er een stokje voor, zoals de Eeuwige in Genesis in dergelijke gevallen doet, bij de appel en de slang bijvoorbeeld. Ook daar wordt dat ingrijpen gepresenteerd als een straf – ‘Ben je nou helemaal, niet van de boom van kennis van goed en kwaad! Vort, ’t paradijs uit!’ Een alternatief is om die twee verhalen te lezen als een verhalen van volwassen worden. Zonder kennis geen keuze. Zonder verschillen valt er niets te kiezen.

Als we kwetsbaarheid en onzekerheid proberen uit te bannen wacht ons een onmenselijke wereld waar veiligheid boven alles gaat en speelsheid is verdwenen. Maar hoe het dan wel moet, omgaan met verschil, weet de auteur van dit verhaal ook niet helemaal. Het is een verhaal met een rafelig, open einde. Op hetzelfde punt eindigt ook het gedicht van Darwish: hoe draag ik haar, hoe draagt zij mij, hoe word ik haar meester terwijl ik haar slaaf ben?

Dat is waar wij ons ook bevinden. Zoals wel vaker bieden deze verhalen geen oplossing, maar eerder een spiegel. We voelen de verleiding, van het torens bouwen, onszelf onkwetsbaar maken, pantsers in plaats van overgave.

Ja, we zijn kwetsbaar. En we zijn ook allemaal wel eens gekwetst, sommigen hevig, en we weten dat dat pijn doet, soms onherstelbaar is. Het kan maken dat we niet meer argeloos durven zijn, pantsers optrekken. Er is alleen geen shortcut. geen weg die kwetsbaarheid omzeilt en toch tot overgave leidt. Er is geen toren van Babel te bouwen zo hoog dat we ons werkelijk volledig veilig voelen. En kwetsbaar zijn we juist wel als we ons teweer stellen tegen de torens van Babel.

De traditie probeert ons te verleiden om niet de botte bijl, maar creativiteit te kiezen. Geen stemverheffing, maar poëzie, gedeelde taal. Niet allemaal in het midden, maar naar de rafelranden, niet navelstaren, maar vergezichten. Waar we elkaar vinden is in het verlangen te leven in waardigheid en vrijheid, en tegelijk de angst die we daarvoor hebben. Wie volwassen is, leeft buiten het paradijs in een diverse wereld, kan kiezen – om kwetsbaar te zijn, om te zoeken naar waar mijn vrijheid de jouwe overlapt.

 

Hoe kan ik mijn vrijheid dragen, hoe draagt zij mij? Waar 
zullen we wonen na het huwelijk en wat
zal ik tegen haar zeggen ’s ochtends: heb je geslapen zoals je
naast mij hoort te slapen? Heb je gedroomd van de hemelse aarde? Heb je jezelf begeerd? Ben je gezond opgestaan uit je slaap? Drink je thee met me, of koffie met melk?
Of heb je liever vruchtensap, of mijn kussen?
(Hoe maak ik mijn vrijheid vrij?) Vreemde!
Ik ben jouw vreemde niet. Dit bed is jouw bed. Wees
losbandig, vrij, oneindig. Strooi mijn lichaam
bloem voor bloem uit met je zuchtjes. Mijn vrijheid! Maak me gewend aan jou. Neem me mee naar wat achter de betekenissen ligt, zodat wij beiden één worden!
Hoe draag ik haar, hoe draagt zij mij, hoe word ik haar meester terwijl ik haar slaaf ben. Hoe maak ik mijn vrijheid vrij,
zonder dat we uit elkaar gaan? 

                                                                  Mahmoud Darwish (uit: Staat van Beleg)

                                                   

 

 

 

 

Leave a Reply